Met lijsttrekkersverkiezingen is het goed te weten wat je in huis haalt. De keuzes die in sommige steden gemaakt moeten worden zijn meestal makkelijk. Vaak zijn de kandidaten zijn al lokaal bekend, en dan weet je wel zo’n beetje wat je aan ze hebt. Waar kandidaten voor het lijsttrekkerschap in ieder geval antwoord op moeten geven, is de vraag of ze na de verkiezingen gaan voor een plaats in het college (als wethouder), of in de raad gaan zitten (en dan als fractievoorzitter).
Aan de ene kant kan je zeggen dat een lijsttrekker moet gaan voor het beste resultaat door de meeste invloed. Dat zou er voor pleiten dat een lijsttrekker zich beschikbaar houdt voor het het bestuur: het wethouderschap. Dan kan je immers in het collegeprogramma, en door de dagelijkse aansturing van ambtenaren, je invloed het meest direct aanwenden.
Aan de andere kant kan je zeggen dat het gaat om het politieke leiderschap in een bepaalde regio, en dat je dat het zuiverst blijft als je voorzitter wordt van de fractie. Zeg maar: de Wouter-Bosvariant.
Het laatste vindt ik het zuiverst. Als bestuurder in een college heb je je te houden aan het belang van dat college, en moet je compromissen sluiten. Als politiek leider moet je altijd kunnen gaan voor de mensen die je gekozen hebben.
Daarom is de keuze van Peter van Heemst dan ook zo goed en helder: hij zegt dat hij sowieso fractievoorzitter wordt. Daarmee onderscheidt hij zich van veel andere kandidaten, die het in het midden laten of zeggen dat ze alleen voor het wethouderschap gaan.
Het is alleen jammer dat Peter de Tweede Kamerfractie uitgaat. Op terreinen als veiligheid, terrorisme combineert hij strenge aanpak met sociaaldemocratische visie. Keihard aanpakken waar nodig, maar altijd laten zien waar je als mens staat.