Geert Wilders probeert, zoals we dat van hem gewend zijn, een publicitair slaatje te slaan uit de uitspraak van het Hof dat hij vervolgd kan en moet worden. De eerste stap is Moskowicz in de arm nemen en naar de Hoge Raad gaan voor “cassatie in belang der wet”. Dat wil zeggen dat volgens hen de de uitspraak dat Wilders vervolgd kan worden onwettelijk is, en de prullenbak in kan. Hij doet dat op de manier die we van hem gewend zijn: defensief en met een hoog “ze moeten mij ook altijd hebben”-gehalte.
De uitspraak van het Hof betreft Wilders als persoon. De PVV wordt niet aangeklaagd; het gaat over uitspraken die Wilders -als mens- in het openbaar gedaan heeft. Wilders zegt dat normale strafvervolging niet op hem van toepassing is. Hij is immers politicus, en politici moeten toch alles kunnen zeggen wat ze willen. Hem wordt de mond gesnoerd!
Nu weet iedereen met een propedeuse Recht of Politicologie dat in het parlement en voor politici dezelfde wetten als daarbuiten en voor andere mensen gelden. Alleen wordt binnen het parlementsgebouw een andere afweging gemaakt: de parlementaire vrijheid van meningsuiting wordt zó belangrijk gevonden dat men voor uitspraken die daar gedaan worden, niet vervolgd kan worden. Wat Wilders nu wil, is dat diezelfde afweging óók buiten het parlementsgebouw wordt gemaakt.
De PVV en Wilders blijven doen alsof het een politieke zaak is, en geen strafrechtelijke. Kijk ook naar hun pogingen om met dit akkefietje extra geld te verwerven voor de PVV. Het lijkt me dat giften aan een politieke partij niet gebruikt mogen worden om strafzaken tegen individuele leden mee te bekostigen, maar daar moet een ander zich maar over buigen.
Een aantal beperkingen van de vrijheid van meningsuiting is op politieke gronden tot stand gekomen. Een voorbeeld daarvan is het verbod op Godslastering, dat in Nederland in 1932 werd ingevoerd door de grootvader van onze minister van Sociale Zaken, om het communistische blad De Tribune de mond te snoeren.Het gaat hier overigens om smalende Godslastering (147 WvS). Iedereen mag zeggen dat hij of zij God niet zo aardig vindt, maar als je mensen (of voorwerpen) beschimpt, heeft dat niet meer met een theologisch debat te maken, maar met fatsoensnormen die zó belangrijk gevonden worden, dat ze beschermd moeten worden door de wet.
Vrijheid van meningsuiting wordt enorm belangrijk gevonden in Nederland, en we mogen blij zijn dat we in een land wonen waar we – vaak met overheidssubsidie- kunnen zeggen wat we willen.
Maar ook aan de vrijheid van meningsuiting zijn grenzen. Wilders diskwalificeert grote groepen mensen. Groepen mensen voelen zich tegen elkaar opgestookt, en daardoor ontstaat nóg meer maatschappelijke onrust over een onderwerp waar de gemoederen al hoog over opgelopen zijn. Of Wilders het dynamiet, de lont of de aansteker is, weet ik niet, maar wel dat Wilders niet wil debatteren, maar wil láten debatteren. Op z´n best. En dan niet mét hem, maar het liefst óver hem. Er zijn goede argumenten om aan te nemen dat de uitspraken van Wilders verder gaan dan een bijdrage aan een publiek debat.
Wilders moet dan ook enorm blij zijn met zijn vervolging: laat de rechter nu maar eens een uitspraak doen over de strafbaarheid van zijn uitspraken. Bovendien, als we uitzonderingen moeten maken voor politici wat vervolging betreft, waarom dan alleen voor discriminerende uitspraken en niet -bijvoorbeeld- voor andere beledigingen, drankgebruik of diefstal?