Nog een paar dagen en dan is de cirkel gesloten en zijn we weer waar we 17 oktober 2020 begonnen: de eerste parasja van het jaar. Het zijn dagen die tegenstrijdige emoties oproepen: aan de ene kant lezen we over de laatste dagen van Mozes; het mistroostige feit dat hij het uiteindelijke doel van de reis, namelijk het binnentreden van het land Kana’an als leider van het volk dat hij heeft gesmeed, niet mee mag maken en zich voorbereidt op zijn overlijden door een aantal afscheidsredes te houden; aan de andere kant bereiden we ons voor op een nieuw begin: het scheppingsverhaal en verhalen over eerste generaties, mensen, hoe het monotheisme in de wereld kwam, hoe het Joodse volk ontstond.
In dit dramatische slotgedeelte van de vervolmaking van de kinderen van Jacob als volk, de reis van de Joden door de woestijn, het leven van Mozes komt veel van wat er eerder gelezen is samen, en, zoals Hegel zei: “Die Eule der Minerva beginnt erst mit der einbrechenden Dämmerung ihren Flug“. Dat een zekere boreale politicus ook dit citaat misbruikte zullen we negeren. Inzichten pas ontstaan als de feiten achter de rug zijn. Daarom is het zo fascinerend om te lezen hoe Mozes zélf op de geschiedenis reflecteert.
Mozes maakt een aantal politieke-, persoonlijke-, management, – bestuurlijke en familiaire crises door, en doet daarin niet alles goed. De fout die uiteindelijk leidt tot het verdrietige feit dat hij de vervolmaking van het verhaal niet mee te maken wordt herhaald:
En sterf op dien berg, waarheen gij opklimmen zult, en word vergaderd tot uw volken; gelijk als uw broeder Aäron stierf op den berg Hor, en werd tot zijn volken vergaderd.
Omdat gijlieden u tegen Mij vergrepen hebt, in het midden der kinderen Israëls, aan het twistwater te Kades, in de woestijn Zin; omdat gij Mij niet geheiligd hebt in het midden der kinderen Israëls.
Want van tegenover zult gij dat land zien, maar daarheen niet inkomen, in het land, dat Ik den kinderen Israëls geven zal.
Deuteronomium 20:50-52
Het hele verhaal lazen we eerder in Numeri.
Mozes en de Israëlieten arriveren in Kadesh in het 40e jaar van hun omzwervingen, en de gemeenschap zit zonder water. Zoals inmiddels gebruikelijk, klagen de Joden tegen Mozes en Aäron:
Waarom toch hebt gijlieden de gemeente des HEEREN in deze woestijn gebracht, dat wij daar sterven zouden, wij en onze beesten?
En waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte, om ons te brengen in deze kwade plaats? Het is geen plaats van zaad, noch van vijgen, noch van wijnstokken, noch van granaatappelen; ook is er geen water om te drinken.
Numeri 20:4-5 Statenvertaling
Mozes, die niet weet hoe hij hun angsten kan verlichten en hun behoeften kan bevredigen, zoekt raad bij de Eeuwige die hem instrueert Mozes om het volk te verzamelen en, voor hun ogen
Neem dien staf, en verzamel de vergadering, gij en Aäron, uw broeder, en spreekt gijlieden tot de steenrots voor hun ogen, zo zal zij hun water geven; alzo zult gij hun water voortbrengen uit de steenrots, en gij zult de vergadering en haar beesten drenken. ().
Numeri 20:8, Statenvertaling
De richtlijnen zijn duidelijk, maar Mozes wijkt van het plan af en verliest zijn temperament. Eerst schreeuwt hij naar de mensen die schreeuwen: ‘Luister, rebellen! Zullen we water voor je halen uit deze rots?!” Dan, in plaats van tegen de rots te spreken, slaat hij er twee keer op. Hoewel de benadering van Mozes het volk inderdaad van water voorziet, veroordeelt het hem ook om in de woestijn te sterven.
Maar wat was er nou zo verkeerd om deze straf te verdienen? Maimonides zegt dat Mozes wordt gestraft voor het verliezen van zijn geduld met de Joden. Dat is vast waar, maar er is meer aan de hand. Mozes verloor op dit moment (en iedereen die wel eens een woedeuitbarsting heeft gehad zal dit erkennen) ook het vertrouwen in zichzelf, en in het lot, en in dat het wel goed zou komen. Het was een enorme uiting van paniek en onmacht. Dit driedubbele verlies van vertrouwen probeert Mozes te compenseren door de macht woedend naar zich toe te trekken, maar daarin verliest hij zichzelf letterlijk, plaatst hij zich in de rol van heerser en oefent hij valse macht en controle uit. Door op de rots te slaan beschadigt hij de Joden, de mensheid en zijn eigen relatie met de Eeuwige en die van de Joden. En de rots. En de stok.
Een grote vergissing, en Mozes weet het. In deze laatste momenten van zijn leven en met het inzicht dat hij heeft doet hij iets groots: voor het aangezicht van zijn eigen dood gaat hij terug naar de essentie van de mens, namelijk de kracht van creatieve schepping, en spreekt de tekst van het lied dat aan het eind van de vorige parasja aangekondigd werd:
Neig de oren, gij hemel, en ik zal spreken; en de aarde hore de redenen mijns monds.
Mijn leer druipe als een regen, mijn rede vloeie als een dauw; als een stofregen op de grasscheutjes, en als druppelen op het kruid.
Want ik zal den Naam des HEEREN uitroepen; geeft onzen God grootheid!
Deuteronomium 32:1-3, Statenvertaling
Wow. Wat een parasha! Wat een tekst! Scheppende kracht als tegengif op menselijk falen.
Dit bericht verscheen eerder op www.devrijdagavond.com