Vorige week vroegen Romeo en Juliette vergeving voor hun dubbele zelfmoord. Romeo had Juliette zien liggen, en dacht dat ze dood was. Dit was echter maar tijdelijk, en toen zij wakker werd zag ze een stervende Romeo en greep haar dolk en suicideerde. Het einde van twee tragische levens die gedomineerd werden door het noodlot van rivaliserende families, het noodlot van de liefde die hen bij elkaar bracht en de onontkoombare dood. In de versie van Gounod een tamelijk vlak verhaal en in de opvoering van het Residentie-orkest en Olivier Py. Het klopte allemaal, maar de bezieling ontbrak. Het decor was zo groots en complex dat de opera erin verdronk.
Het is toch wat met dat noodlot. We hebben een belangrijk deel van onze politieke identiteit eraan te danken. Dat zit zo: kort en vlak gezegd had je in het Nederland van het begin van de 17e eeuw een grote ruzie tussen de Remonstranten, die niet zo héél erg geloofden in het noodlot en de predestinatie en de contra-remonstranten, die zeiden dat de mens niets te zeggen had over zijn lotsbestemming: die was immers al bepaald. Dit weerhield de contraremonstranten er niet van ervoor zorg te dragen dat de grootste politicus en bestuurder die Nederland gekend heeft, Johan van Oldenbarnevelt, op 13 mei 1619 onthoofd werd. Sindsdien zijn de onderwerpen als spanningen tussen “centraal” en “decentraal” organiseren, de rol van de Oranjes en de rol van de aristocratie (niet alleen de adel, maar ook de financiële, intellectuele en artistieke aristocratieën) belangrijke twistpunten in de Nederlandse politieke discussies gebleven.
Of het nu gaat over het Nederlandse spreekwoord “doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg”, of het meest verschrikkelijke (en helaas één van de meest populaire) kinderboek “De mooiste vis van de zee” gaat: écht Nederlands is toch wel berusten in het noodlot, en niet anders proberen te zijn dan anderen.
Ik heb jaren geloofd in het Noodlot: iedere keer als ik met de trein ging, en die stopte in een weiland, was ik bang dat de trein gekaapt zou zijn. Dat zit zo: in mei 1977 was ik tien en volgde op de televisie hoe de treinkaping bij De Punt en de schoolkaping in Bovensmilde zich ontwikkelde. De beelden van de doodgeschoten gijzelaars bij Wijsters anderhalf jaar jaar eerder zorgden ervoor dat ik erg ongerust was over de afloop en er wakker van lag, ook al had Ed, de vader vader van mijn schoolkameraad Onno waar ik op de Vierde Groenesteeg in Leiden logeerde, het de hele tijd over “Zuid-Mislukkers”.
Als je niet veilig kan zijn in de trein, of op school, waar dan wel?
Het is inmiddels 33 jaar geleden, maar soms word ik eraan herinnerd. Afgelopen donderdag was er een demonstratie van Molukkers, dus waren er ongeregeldheden in de stad. Ik ben niet meer dan gemiddeld op de hoogte van waar deze mensen voor staan, maar goedspreken van wat er in de meidagen van 1977 gebeurde is een gotspe. Het is de persoonlijke en vrije keuze geweest van de kapers om een trein en een school in te gaan, het is de persoonlijke en vrije keuze geweest van de kapers om de mensen een pistool op het hoofd te zetten, en het is de persoonlijke en vrije keuze geweest van de kapers om Nederland de stuipen op het lijf te jagen. De keuze van Den Uyl (ik herhaal dan nog maar even dat dat een PvdA-er was) om in te grijpen werd mede gemotiveerd door zijn uitspraak dat “Enkele tientallen mensen mogen ons niet afbrengen van de weg van onze eigen parlementaire democratische orde waarin de verkiezingen thuishoren.”.
Wat voor de één noodlot is, is voor de ander een vrije keuze.