Gisteren was ik weer even op Katendrecht, om aanwezig te zijn bij de opening van Broken Lights: de nieuwe straatverlichting op de Atjehstraat. Als portefeuillehouder heb ik me sterk gemaakt voor dit prachtige project, en het huidige college, de bewoners van Katendrecht, kunstenaar Rudolf Teunissen, mijn onvermoeibare vrienden van DSPS, en de gemeente Rotterdam hebben het gelukkig tot een goed einde weten te brengen.
Dat was niet makkelijk. Er zijn nogal wat knopjes die op “aan” moeten staan. De bewoners moeten ermee akkoord willen gaan, omdat straatverlichting erg belangrijk is voor de veiligheid op straat moet er met die bril naar gekeken worden, het moet gerepareerd kunnen worden als het kapot gaat en het moet ook nog eens dichtbij wat de kunstenaar ermee wilde blijven. Kortom: een complex project en ik glom dan ook van trots toen ik de Atjehstraat in rende.
Het project zelf bestaat uit een aanpassing van de openbare verlichting op zo’n manier dat de huizen ook verlicht worden en er op de grond allerlei contouren van licht ontstaan. Het laat zich wat moeilijk uitleggen: je moet er gewoon even langsgaan.
Het is een lichtinstallatie die je eerder in een museum dan in de buitenruimte verwacht, en bovendien bijzonder omdat voor het eerst in Nederland dat een kunstwerk de openbare verlichting in een hele straat overneemt. Alles bij elkaar nam het ontwikkeltraject onder de naam Broken Light drie jaar in beslag.
Het is maar één van de projecten waarmee ik de buitenruimte probeerde op te verbeteren. Het belangrijkste van het beheer van buitenruimte is wat Hendrik Jan Schoo het “feminiene geploeter” op goed onderhoud en beheer waarvoor bestuurders doorgaans weinig geduld hebben, maar waaraan gewone burgers sterk hechten, noemde.
Maar daarnaast werkte ik aan als het Speelkunstwerk (ontworpen door Lieke Baas, helaas nog niet uitgevoerd), het Helderheidplein (geopend in 2008), het Waterplein in Bloemhof (vooralsnog in de wacht), het Mozaiekkunstwerk van de legendarische Arno Coenen op het Polderplein (geopend in 2009) en het met kunst opfleuren van het Afrikaanderplein en delen van Vreewijk (wisselend (on)succesvol) en verschillende graffittikunstwerken van de firma Last Plak. Oh ja. En natuurlijk het succesvolle Car Park van jan Geert Munneke.
Bij de buitenruimte heb ik me laten inspireren door H.J. Schoo, maar ook door het Leidse voormalige CPN-raadslid Jan Brands, één van mijn eerste politieke leermeesters. Dat zit zo: in de jaren ’70 moest de Leidse gemeenteraad beslissen over het aanleggen van nieuwe hockeyvelden. Bijna heel “links” was tegen, met als argument dat hockey een elitaire sport was, en dat het geld vast wel aan andere dingen besteed kon worden. Jan Brands hielp het college aan een meerderheid met het argument dat de arbeidersklasse de macht zou overnemen en dat dan de arbeiderskinderen daarna toch op mooie velden moesten kunnen spelen.
Het geloof in de overname van productiemiddelen door de arbeidersklasse is weliswaar de laatste jaren licht afgenomen, maar het is een feit dat hockey niet meer de elitaire sport is van de jaren ’70.”Iedereen” zit op hockey en mooie dingen in de buitenruimte, zijn er voor Henk, Ingrid en al die andere gewone hardwerkende Nederlanders. Het “feminiene geploeter” en het plaatsen van kunst zijn tekenenen van liefde, respect en betrokkenheid met de ruimte waar mensen in leven.
Met de huidige cultuurpolitiek zou het daarom verstandig zijn als wethouders buitenruimte én van kunst en cultuur meer werk maken van kunst in de buitenruimte. Een nieuwe culturele revolutie tegen de verschraling.