Wat heeft de affaire Duyvendak te maken met de uitspraak van de rechtbank in Rotterdam dat de gemeente een man die vrouwen geen hand geeft terecht geen baan geeft?
Op het eerste gezicht misschien niets. En hou me ten goede: ik denk dat Duyvendak terecht is afgetreden en ik kan me bovendien voorstellen dat de Gemeente Rotterdam zélf haar eigen overwegingen als werkgever wil hanteren bij hun personeelsbeleid.
De overeenkomst tussen deze twee zaken is vooral dat het beide privézaken betreffen die behoorlijk wat publieke commotie opleveren.Het gemak waarmee de personen die het betreft weggezet worden, stoort me enorm.
Duyvendak wordt op zich niet aangevreven dat hij in de jaren ’80 dingen heeft gedaan waar hij zich nu van distantieert, maar vooral dat hij er op zo’n manier mee omgaat dat zijn politieke functioneren moeilijk wordt. De islamiet die geen baan krijgt bij de Gemeente Rotterdam krijgt niet geen baan omdat hij islamiet is, maar omdat zijn werkgever vindt dat alle klantmanagers mannen én vrouwen een hand moeten kunnen geven. Natuurlijk staat het de man vrij om vrouwen geen hand te geven, maar het moet dan ooik een werkgever vrij staan om hem vervolgens niet in dienst te nemen. Tot zover is alles te begrijpen.
In het geval van de gemeente Rotterdam gaat het niet over het feit of de sollicitant wel of geen hand wil geven: dat interesseert niemand. Het gaat erover of de gemeente wel of geen mensen in dienst wil nemen die dat wel of niet doen. Bij Duyvendak gaat het over wat hij gedaan heeft, maar of hij op dit moment politiek (on-)betrouwbaar is.
Wat zorgwekkender is, is hoe deze discussies vervolgens de vrije loop krijgen. In de publieke opinie gaat het vervolgens vooral over de vraag of mensen verplicht moet worden handen te geven of in retrospect schuldig bevonden moeten worden aan politieke wandaden. Het eerste is vooral een zaak tussen mensen onderling, het tweede een zaak voor de rechter, lijkt me.
Vanmiddag zat ik bij BNR, en ging de discussie over de stelling “vergeef politici hun jeuigdzondes”. Ik verdedigde die stelling: politici zijn soms nét mensen, en als je van ze verwacht dat het supermensen zijn, hou je een kamer over met hypocrieten, heilige boontjes en leugenaars, en dat wil je niet. Mijn opponent, Syp Wynia, hadden vaak een beetje dezelfde mening, maar verschilden in ieder geval in één ding van elkaar; hij kon zich wel wat voorstellen bij de openbare biecht die de beide presidentskandidaten in de VS publiekelijk aflegden, en ik niet.
Van politici moet worden verwacht dat ze zo politiek-ambachtelijk opereren dat ze geen last hebben van zichzelf. Een voorbeeld: iedereen mag iedere dag veel, vies en vet eten, maar als je toevallig verantwoordelijk bent voor gezond-eten-campagnes, maak je het jezelf erg moeilijk. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld politie-agenten die de wet overtreden: juist een politie-agent zou beter moeten weten. Het maakt je niet betrouwbaarder.
Maar ik wil hier twee kanttekeningen bij maken. Ten eerste vindt ik het te makkelijk als bestuurders zeggen, zoals de koning arts in Ionesco’s Le roi se meurt: “en trouwens: ik heb er spijt van”, om over te gaan tot de orde van de dag. Ten tweede vind ik het slecht als de publieke opinie verwacht dat bestuurders en politici vooraf aan publiek openbare zondenbelijdenis doen voor alle eventuele zonden uit de toekomst en het verleden.
Het inzicht moet van de politicus komen, en de uiteindelijke bewijslast ligt bij de kiezer. Dat is wat anders dan wat nu aan de hand is: er wordt zó hard op bestuurders en politici ingehakt, dat lijkt alsof zij zich van tevoren moeten verdedigen. Trial by public opinion. Daar wordt de politiek alleen maar slechter van.