Natuurlijk ben ik tegen het dragen van burka´s. Behalve dat het een vrouw-onterend kledingstuk is, is de gedachte erachter middeleeuws en het ook nog eens gewoon straatontsierend lelijk. Maar zelfs voor het dragen van vrouwonterende middeleeuwse lelijke kledingsstukken geldt dat het tegengaan van het dragen ervan beter werkt zoals alle manieren van beinvloeding werken: liever door verleiding of overtuiging dan door macht of kracht. Hoewel ik tegen het dragen van burka’s ben, ben ik nog meer tegen een overheid die wetten maakt over dingen die normaal gesproken door en tussen mensen zelf bepaald en geregeld moeten kunnen worden: zoals het beantwoorden van de vraag “Goh, wat zal ik eens aantrekken vandaag”. Zo blijft er in Nederland, conform onze traditie van tolerantie en respect, ruimte voor de Urker broek, de hanekam, de keppel, en zélfs voor de witte sokken en de burka, waarvan ik er overigens in Nederland maar één keer één heb gezien.
De Korpschef van de Amsterdamse Politie, Welten heeft geinsinueerd dat hij het verbod tegen het dragen van burka’s, zo dat er komt, niet zal uitvoeren. Een enorme hoon is, conform de huidige politieke omgansgvormen zijn deel. Er zijn pogingen om het enigszins weg te masseren (“Welten heeft het alleen gehad over de uitvoerbaarheid van het plan”), maar de messen worden geslepen: Welten moet wetten uitvoeren of opkrassen.
Nu is er in Nederland geen sterke traditie van absolute macht. Van oudsher hebben ambtenaren (zelfs als ze bij de politie werken) een grote mate van vrijheid, voor zover het het inschakelen van hun eigen beoordelingsvermogen betreft. Daarnaast zijn rechters (vooralsnog) geen trekpoppen en hebben ze de betrekkelijke vrijheid om een passende straf op te leggen. En zelfs het Openbaar Ministerie kan besluiten af te zien van vervolging.
Het kan allemaal.
Nog wel.
De discussie over deconcentratie van macht is sinds het ontstaan van de Republiek een constant gegeven. Het is dan ook niet vreemd dat bij de grote discussie over het inrichten van de rechterlijke macht in 1860 juist deze thema’s terugkwamen. Het overdragen van macht vanuit een overheid naar lagere instanties die zelf geen rechtspersoon zijn maar een deel vormen van dezelfde rechtspersoon die de macht op deze manier spreidt werd toen als reactie op de Franse (centralistische) staatsinrichting bestreden
Het toenmalige kamerlid Willem Wintgens had het over de rol van het Openbaar Ministerie die te mooi is om niet in het Frans te herhalen: “Cette institution admirable, qui manquait aux anciens, est une barrière contre les surprises , les dénis de justice, les violences et les abus” *) In zijn bijdrage zei hij onder meer: “Ik vind het gevaarlijk aan de verschillende ambtenaren van het openbaar ministerie te geven die volkomene vrijheid in het behandelen van zaken, inzonderheid waar het geldt misdrijven tegen de veiligheid van den Staat, politieke misdrijven, drukpers-delicten“. Hij was dan ook een liberaal die conservatief werd, en schreef zijn gedachten hierover nog eens op in een aardig boek. Bestaan liberalen die conservatief worden? Ja, die bestaan.
Tegenover hem stond Thorbecke. Met vooruitziende blik (“Wij maken eene wet als deze niet alleen voor een gewonen, rustigen toestand, maar zij zal ook in bewogen , partijzieke tijden moeten dienen“) waarschuwde hij dat “Wanneer dit het regt zal zijn van den Minister van Justitie (…), dan zal het in zulke tijden van hem afhangen, niet te laten vervolgen; (…). Of de Minister zal gebieden te vervolgen, en welk een gevaarlijk wapen dat gebod van een plaagziek Minister in zulke tijden tegen de burgerlijke vrijheid kan worden, behoef’ ik niet aan te toonen.” En: “Ik ben geen vijand van enige afhankelijkheid (van ambtenaren, RB), maar wel van eene onbepaalde onderwerping, van eene afhankelijkheid zouder maat of zonder voorwaarde“.
Twee standpunten dus tegenover elkaar: de conservatief Wintgens die tegen de vrijheid van ambtenaren is, en die van de liberaal Thorbecke die waarschuwt voor een Minister die onder invloed van de waan van de dag aan burgerlijke vrijheden gaat morrelen.
De uitspraak van Welten past dus in twee grote tradities: die van de Nederlandse tolerantie en van de grote Nederlandse kracht die distributie van macht en verantwoordelijkheid heet. De VVD daarentegen, heeft een andere grote Nederlandse traditie, namelijk die van het liberalisme van Thorbecke, inmiddels ver achter zich gelaten.
*) Deze bewonderenswaardige instelling, die de ouden ontbrak, is een barrière tegen verrassing, rechtsweigering, geweld en misbruik.
Wat vindt u van naaktlopers in de openbare ruimte? Indien dit wel verboden mag worden is het standpunt bereikt dat we inderdaad kledingvoorschriften kunnen afdwingen in de openbare ruimte. Dan is het alleen nog de vraag of een Boerka een zodanige “verstoring” is dat die verboden mag worden.
Ik ben tegen naaktlopen in de openbare ruimte. Ik moet je vertellen dat ik ook dat weinig heb gezien. Maar ik ga ervan uit dat ook zonder een wettelijke afdwingbaarheid van gekleed lopen er maar weinig mensen zijn die naakt over straat lopen. Naakt lopen met het doel om mensen sexuele diensten aan te bieden of te verlangen is om andere redenen strafbaar. Kortom: de vergelijking gaat niet op, en waar die wel opgaat bewijst die alleen maar mijn gelijk.
Kannibalisme zal denk ik ook niet méér beoefend worden als dat toegestaan wordt, maar dat lijkt me geen reden om het niet te verbieden. De wet is in mijn ogen niet enkel een manier om bepaalde gedragingen te voorkomen. Of een wet er voor zorgt dat iets minder voorkomt moet geen noodzakelijk criterium zijn. Dat is dus een objectie tegen jouw argument dat het niet verboden moet zijn omdat het de Boerka’s toch niet zou verminderen.
Je haalt ook aan dat je tegen een “overheid die wetten maakt over dingen die normaal gesproken door en tussen mensen zelf bepaald en geregeld moeten kunnen worden” bent. Dat ben ik met je eens, maar je legt niet uit waarom het dragen van Boerka’s zo een situatie is. Je zegt wel dat het gaat over de vraag “Goh, wat zal ik eens aantrekken vandaag” die iedereen autonoom zou moeten kunnen nemen, maar het gaat in de Boerka-situatie over een specifiekere vorm van die vraag, namelijk wat ik aan zal trekken in de publieke ruimte. In dat geval wordt het lastig om dat enkel te beschouwen als een zaak tussen burgers.